Toen Menno van Coehoorn in 1697 in Bergen op Zoom aankwam om, in opdracht van de Raad van State, de vesting te inspecteren trof hij verouderde vestingwerken aan die, in de woorden van Menno van Coehoorn: ik alle heb bevonden in een desolate staat te wezen.
De vesting had in het verleden dan al enkele malen haar nut bewezen en een goede reputatie opgebouwd. Met trots droeg ze de bijnaam La Pucelle, de maagd, omdat ze nog nooit in beleg overweldigd was. In de loop van de Tachtigjarige Oorlog was de middeleeuwse stad uitgebreid met een aantal bastions, ravelijnen en hoornwerken maar daaraan was al geruime tijd geen onderhoud meer gepleegd. Rond 1690 was er sprake van dat de vesting moest worden verbeterd, maar de benodigde financiële middelen kwamen niet beschikbaar. Diverse plannen verdwenen in de prullenmand.
Menno van Coehoorn schatte de kosten voor de verbeteringen op 2,6 miljoen guldens, dit inclusief de verbeteringen aan de forten en van de vesting Steenbergen. Het budget was blijkbaar niet voldoende om een geheel nieuwe vesting aan te leggen. In grote lijnen zou de lay-out van de vesting dus gelijk moeten blijven.
Vanwege de zanderige bodem adviseerde Menno van Coehoorn om alle vestingwerken van stenen muren te voorzien. De bastions van het oostelijk gedeelte van de stad zouden moeten worden aangepast, waarvan twee gedeeltelijk. Verder achtte hij het nodig dat er in het zuidoosten één nieuw bastion bij zou komen. Aan de noordzijde en de zuidwestzijde zouden de wallen vrijwel ongewijzigd blijven, waardoor dus enkele delen van de oude stadsmuur zouden blijven bestaan! Een aantal ravelijnen kreeg de vorm van een gedetacheerd bastion zoals we die kennen uit Menno van Coehoorn’s derde methode, terwijl andere een meer ‘klassieke’ vorm kregen. Daarnaast moest er om de vesting heen een gedekte weg komen met op de meeste wapenplaatsen een lunet. Het kamp Kijk in de Pot zou, naast de redoute op het slik, twee nieuwe redoutes krijgen.
Tenslotte kwam er meer geld beschikbaar en werden de plannen van Menno van Coehoorn uitgebreid. Er kwamen twee nieuwe bastions in plaats van één en grote delen van de vesting kregen een droge gracht. Een contrescarpgalerij en van daaruit lopende tegenmijngangen werden aangelegd. Het kamp Kijk in de Pot kreeg drie in plaats van twee lunetten om beter op de vesting aan te sluiten. Ook vanuit deze lunetten zouden mijngangen worden aangelegd. De hoogste prioriteit kregen de verdedigingswerken in het zuidoosten. Dit gedeelte werd namelijk nauwelijks door inundaties gedekt.
Menno van Coehoorn heeft zijn meesterwerk nooit voltooid gezien. Hij overleed in 1704.
Doordat in de loop van de Negenjarige Oorlog de dreiging verminderde, kwamen de werkzaamheden rond 1707 stil te liggen. Aan de bastions en de wallen van het noordwestelijk front was nog niets gebeurd, alleen de lunetten en de bedekte weg waren daar voltooid.
Ten gevolge van de in 1740 uitgebroken Oostenrijkse Successieoorlog werd het noodzakelijk de vesting verder te versterken. Voor het noordwestelijke gedeelte van de vesting kwamen de originele plannen van Menno van Coehoorn weer op tafel. Voor het zuidwestelijke gedeelte ontwierpen de generaal-majoor Hertel en de directeur van de fortificatiën Van Dun nieuwe plannen. In de jaren 1741 tot en met 1744 zijn deze plannen uitgevoerd.
Het beleg van 1747
Tot 1747 speelde de Oostenrijkse Successieoorlog zich buiten de grenzen van de Vereenigde Nederlanden af, maar in dat jaar werd het strijdtoneel verlegd naar de Zuidelijke Nederlanden. In rap tempo veroverden Franse troepen onder generaal Von Löwenthal Zeeuws Vlaanderen. Daarna bedreigde hij Bergen op Zoom om zo de geallieerde troepen rond Maastricht weg te lokken. Dit lukte niet en zo werd de Franse afleidingsmanoeuvre voorlopig de hoofdoperatie.
Op 12 juli kwam Von Löwenthal voor Bergen op Zoom aan. De meeste Franse troepen werden achter de Zoom gelegerd met detachementen te Wouw en Moerstraten. Deze laatste zouden een afleidingsmanoeuvre verzorgen bij het fort De Roovere. Geallieerde troepen (Oostenrijkers, Britten, Duitsers en Staatsen) lagen achter de linie Bergen op Zoom – Steenbergen, in de vesting Steenbergen en op de lijn Oudenbosch – Rucphen waar ook een retranchement werd aangelegd.
De geallieerde troepen in Brabant stonden onder bevel van de 86 jaar oude, door jicht gehinderde en vrijwel dove generaal Izaak baron von Cronström. De vesting stond onder bevel van haar gouverneur, de 67 jarige luitenant-generaal Wilhelm Ludwig prins van Hessen-Phillipsthal. Deze had de vesting op het beleg voorbereid. Door de aanwezigheid van Von Cronström was hij echter wel beperkt in de uitvoering van zijn taak.
De bevelvoering aan geallieerde kant werd bemoeilijkt doordat de buitenlandse troepen elk hun eigen bevelhebbers hadden, die op hun beurt afhankelijk waren van bevelen van hogerhand waarop de internationale politiek zijn invloed had. Zo is het bekend dat zelfs de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia zich direct met de zaak bemoeide. Via de havens van Bergen op Zoom en Steenbergen stond de vesting in directe verbinding met Zeeland en Holland. Hierdoor zouden de bevolking en het garnizoen van Bergen op Zoom geen gebrek aan voedsel en munitie hebben. Via deze weg konden ook de zwaardere gewonden afgevoerd worden naar Tholen en Goes.
In de periode tussen 14 en 28 juli naderden de Franse troepen de vesting via hun parallellen en naderingsloopgraven. Vanaf 20 juli begonnen Franse batterijen de stad en de vestingwerken te beschieten. Vooral de stad liep hierbij veel schade op. De verdedigers probeerden verwoed met uitvallen en geschutsvuur de vijand tegen te houden, maar tevergeefs….
Nadat de Fransen eind juli de druk opvoerden door ook fort De Roovere aan te vallen, probeerde generaal Von Cronström de troepen te velde zover te krijgen dat zij de Fransen aanvielen om hen te verdrijven. Maar de buitenlandse generaals zagen dit plan niet zitten en wilden hun troepen niet riskeren. In de nacht van 6 augustus wisten de Fransen vaste voet te krijgen op de kruin van de bedekte weg. Maar dan stagneerde de opmars.
Er ontbrandde een langdurige strijd om de lunetten Zeeland en Utrecht. Zolang deze niet waren veroverd konden de Fransen weinig op de gedekte weg betekenen. Op 15 augustus viel lunet Zeeland in Franse handen en op de 19e lunet Utrecht. De reduits hielden echter stand en de contrescarpgalerij was nog steeds in handen van de verdedigers.
De strijd om de gedekte weg was een strijd die zowel bovengronds als ondergronds werd gevoerd. Diverse mijnen en tegenmijnen gingen de lucht in om de tegenstander te verdrijven.
Op 21 en 22 augustus wisten de Fransen de contrescarpgalerij op enkele plaatsen met behulp van mijnen te vernielen zodat er via de galerij geen communicatie met het reduit in lunet Utrecht meer mogelijk was. Maar het reduit hield nog tot 13 september stand.
De situatie in het reduit van lunet Zeeland werd op 30 augustus onhoudbaar toen de Fransen er een grote mijn lieten springen. Het reduit werd opgegeven. De Fransen begonnen op 9 september met de aanleg van een vijftal bresbatterijen. De een na laatste fase in het beleg begon, het bresschieten door de Franse bresbatterijen. De verdedigers namen tegenmaatregelen door retranchementen aan te leggen in het ravelijn Dedem en de bastions Pucelle en Coehoorn. Het was intussen 15 september. Het beleg duurde nu al twee maanden. De bressen waren nauwelijks beklimbaar, maar de tijd drong voor de Fransen. Elk ogenblik kon het weer omslaan en de herfst invallen. Dat zou betekenen dat zij het beleg moesten opgeven. De Franse bevelhebber Von Löwenthal besefte dat hij nog één kans had en besloot tot een stormaanval.
Op 16 september lukte het de stad in te komen en gaf de vesting zich over.
Vele factoren speelden een rol in de val van de vesting. Maar een van de opvallendste is het onvermogen of de onwil van de geallieerde troepen om gezamenlijk de vesting te ontzetten. En dat terwijl Menno van Coehoorn al in 1701 gewezen had op de noodzaak van een ontzetting. Hij suggereerde zelfs eventueel per schip troepen naar Zeeuws-Vlaanderen te sturen om zo de tegenstander te dwingen tot het opheffen van een beleg.
In 1748 kwam Bergen op Zoom, na het sluiten van de Vrede van Aken, weer in Staatse handen. De vesting werd nog enkele malen verbeterd, en kreeg nog eenmaal een aanval te verduren. In 1867 werd ze uiteindelijk als vesting opgeheven. In hoog tempo is daarna de vesting gesloopt. De enige vestingwerken die nog resteren zijn het ravelijn Op den Zoom, enige restanten van de contregarde Coehoorn en de waterschans. De stad behield nog wel lange tijd een militaire functie.
Auteur: David Ross