Menno van Coehoorn (1641-1704) was een man van grote kwaliteiten, die zich tijdens zijn militaire loopbaan met hart en ziel heeft ingezet voor de Nederlandse zaak. Daar was ook alle aanleiding toe, want hij leefde in een door oorlog beheerste tijd. In deze periode speelde de Republiek der Verenigde Nederlanden, zoals ons land toen heette, een toonaangevende rol in de internationale politiek. Zij voerde de coalitie aan tegen Frankrijk, dat in de persoon van Lodewijk XIV de hegemonie in West-Europa nastreefde. De Republiek kon haar vooraanstaande positie echter alleen behouden wanneer haar landsgrenzen afdoende waren beveiligd. Hoe essentieel dat was, bleek in het Rampjaar 1672, toen de Franse koning de Republiek binnenviel en haar in haar voortbestaan bedreigde. Om een herhaling van dit debacle te voorkomen besloten de regenten rond 1678 tot de verbetering van verschillende belangrijke vestingen in het zuidelijke grensgebied. Dat gebeurde volgens een concept, dat in grote lijnen nog uit de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) dateerde en op verschillende punten niet meer voldeed.
Aan het begin van de jaren tachtig uitte Menno van Coehoorn voor het eerst zijn kritiek op dit toen nog toegepaste systeem. Hoewel hij zich in de praktijk nooit met de aanleg van vestingwerken had bemoeid, had hij toch recht van spreken. Sinds 1672 had hij namelijk als infanterieofficier uitgebreid ervaring opgedaan bij de verdediging van en de aanval op vestingen. Daarnaast had hij zich altijd intensief met de studie van de vestingbouwkunde beziggehouden. Coehoorn kwam echter niet alleen met kritiek, maar hij formuleerde ook een gedegen alternatief. Met dit zogeheten Nieuw-Nederlandse Stelsel, dat hij in 1685 vastlegde in zijn boek Nieuwe vestingbouw op een natte of lage horizont en later verder uitwerkte, vestigde hij tevens zijn naam als vestingbouwkundige. Mede hierom werd hij in 1695 aan het hoofd van de landelijke fortificatiedienst geplaatst. In deze functie adviseerde hij het landsbestuur over de wijze waarop het grondgebied moest worden beveiligd en gaf hij leiding aan de uitvoering van een omvangrijk bouwprogramma, waarbij een groot aantal grensvestingen werd gemoderniseerd. Hoogtepunt daarvan was de verbetering van de verdedigingswerken van Bergen op Zoom, een project dat, na een voorlopige afronding in 1706, later in de achttiende eeuw nog verschillende malen een vervolg kreeg.
Aan het begin van die eeuw werd Bergen op Zoom het westelijke steunpunt van een door Coehoorn ontworpen verdedigingsgordel, die de toegang tot de Republiek vanuit het zuiden afgrendelde. Deze Zuiderwaterlinie, waarvan ook de andere Brabantse vestingen deel uitmaakten, werd opgenomen in een aaneengesloten geheel van linies langs de grenzen van de staat. In dit stelsel was ook voorzien in de aanleg van een linie in het stroomgebied van de IJssel. In maart 1701 kwam Coehoorn met het voorstel om door de aanleg van dammen in de Nederrijn en de IJssel een grote waterbarrière te creëren, die in tijden van nood een aanval vanuit het oosten tot staan kon brengen. Dit plan kwam toen weliswaar niet tot uitvoering, maar het idee bleek rond 1950 nog valide genoeg om het in de praktijk toe te passen. Dat gebeurde bij de aanleg van een grootschalige linie in het stroomgebied van de Bovenrijn en de IJssel. Dit systeem, dat Nederland moest beveiligen tegen een bliksemaanval van het Oostblok, vormde een onderdeel van de NAVO-verdediging.
Zoals gezegd, had Coehoorn ook ervaring met de aanval op vestingen. Ook op dit vlak ontwikkelde hij een eigen methode. Deze rustte op het principe om op het minst sterk geachte punt van een vesting zo veel en zo krachtig mogelijk geschutsvuur uit te brengen. Op die manier werden in betrekkelijk korte tijd de condities geschapen voor een effectieve bestorming van de verdedigingswerken. Deze aanpak stond haaks op die van Coehoorns Franse tegenstrever, de beroemde vestingbouwer Vauban. Deze stond juist een systematische insluiting van de vesting voor, waarbij hij zijn troepen en zijn geschut stapje voor stapje naar voren bracht en de belaagde stad langzaam maar zeker in een knellende wurggreep nam. Hoewel Menno’s methode vaak tot grote personele verliezen leidde, bleek zij in de praktijk zeer succesvol. Prins Willem III van Oranje en de hertog van Marlborough, die na elkaar opperbevelhebber waren van het door de Republiek en Engeland uitgeruste leger, lieten de verovering van vestingen dan ook graag aan Coehoorn over.
Omdat in de loop van de negentiende eeuw de grote onder Coehoorn gemoderniseerde vestingen zijn ontmanteld, is er van zijn werken helaas weinig meer bewaard gebleven. Zijn naam en zijn erfgoed leven echter voort in de in 1932 opgerichte stichting, die zich beijvert voor het behoud van de fortificaties uit ons rijke vestingverleden, uit welk tijdvak dan ook.
Auteur: drs. J.P.C.M. van Hoof, IMG-KL / lid Studiecommissie (november 2001)