Deze linie zou eigenlijk moeten worden aangeduid als de ‘Rijn-IJssellinie’. De onderstaande tekst is echter een verkorte weergave van het boek ‘Drijvende Stuwen voor de landsverdediging’. In dit boek wordt de naam ‘IJssellinie’ gebruikt, in feite ook als een ode aan de al sinds eeuwen gebruikte benaming voor de verdediging achter de geïnundeerde IJssel in ons land.
index:
Inleiding
Verdedigingsconcept
Ontwerp en uitvoering stuwen
o Waterstaatkundige opzet
o Stuwconcept
o Dienst Speciale Werken van de Rijkswaterstaat
o Ontwerp drijvende stuwen
Varen en zinken
Waalmanoeuvre
Overige werken
o Waterstaatkundige werken
o Inunderen
o Militaire werken
o Oefeningen
Gevolgen, maatregelen en evaluatie
o Gevolgen
o Maatregelen
o Evaluatie
Direct na de Tweede Wereldoorlog raakte het Westen in de ban van een mogelijk gewapend conflict met de Sovjet-Unie. De wedloop tussen de beide kernwapenmachten – de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie – was bedreigend, de Berlijnse blokkade en de harde greep van de Sovjet-Unie op Oost-Europa beloofden weinig goeds. Er stonden enorme Russische legers paraat en de westerse wereld beschikte slechts over zwakke bezettingstroepen in Duitsland. Dit leidde tot de oprichting van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie [NAVO] in 1949 waaraan ook Nederland deelnam.
Men vreesde een Sovjetaanval maar zag er weinig heil in om de verdedigingslinie op Duitse grond te vestigen. Het bondgenootschappelijk verdedigingsplan voorzag in een verdediging langs de Rijn, van Zwitserland tot aan de Noordzee. Dit betekende dat Nederland boven de grote rivieren aan de agressor zou worden prijsgegeven. Nederland had te weinig militairen beschikbaar om een strijdmacht van formaat te vormen – een groot deel van ons leger zat immers in Indonesië – en bovendien zou het veel geld kosten en dat hadden we hard nodig voor de wederopbouw.
Goede raad was duur. Toen die tenslotte kwam bleek het te gaan om een ingenieus systeem waarbij stuwen in Waal, Rijn en IJssel het water moesten opstuwen in de IJssel die daardoor zou overstromen. Die in ons land al sinds eeuwen beproefde methode om de vijand te stoppen of tenminste een tijdje tegen te houden, kon alleen worden uitgevoerd als er heel veel water uit de Rijn zou worden gebruikt om grote delen van het gebied langs de rivier de IJssel onder water te zetten.
In feite was het een zwaktebod want deze verdedigingslijn sloot wel goed aan op de bondgenootschappelijke Rijnverdediging, maar liet het noordoosten van ons land onbeschermd.
Daarom en ook omdat inunderen zeer vervelende gevolgen zou hebben voor de bevolking, heeft de Nederlandse regering pas na veel aarzelen ingestemd met plannen om de IJssel als inundatierivier te gaan gebruiken voor de verdediging van ons land. De plannen bleven geheim, zelfs de Staten-Generaal werden niet ingelicht. En de NAVO partners namen genoegen met toezeggingen in de sfeer van extra verdedigingswerken en nog uitgebreidere inundaties.
Binnen heel korte tijd ontwierp Rijkswaterstaat in samenwerking met de Genie een uniek stelsel van drie invaarbare stuwen waardoor op moderne wijze eer werd bewezen aan de grondlegger van de 17e eeuwse onderwaterzetter Menno van Coehoorn. De naam van deze moderne versie was: de plannen C en D (Coehoorn en Deventer).
terug naar index
Vanaf de beginjaren 50 zouden de Nederlandse strijdkrachten – bij het eventueel uitbreken van de oorlog – onder bevel staan van de NAVO. Om de opmars van de vijand, de Russische troepen, te vertragen dienden hindernissen en vernielingen die in Duitsland zouden worden aangebracht. Ondertussen zouden de geallieerde troepen zich terugtrekken op de Rijn-IJssellinie (op het kaartje aangegeven met een geblokte lijn).
In Nederland zou de verdediging plaatsvinden achter de IJsselinundaties. Het was dus van groot belang de stuwlocaties te beschermen opdat de onderwaterzetting niet zou worden verstoord door vijandelijke acties.
De rondomverdediging van slechts één kilometer van deze objecten was in handen van een bataljon infanterie, dat beschikte over betonwerken met oude ingegraven tanks en lichte luchtdoelartillerie met vierlingmitrailleurs op betonnen werken die soms op terpen waren opgesteld. De ook onder NAVO bevel geplaatste luchtstrijdkrachten voorzagen in de verdediging van het hogere luchtruim.
Deze uiterst minimale inzet werd al snel aangevuld met ter beschikking komende oudere en heropgeleide lichtingen militairen waardoor ook de tussengelegen delen van de linie bij de verdediging werden betrokken. Ook de bondgenoten hadden de troepensterkte opgevoerd.
Het NAVO opperbevel (de Northen Army Group) kreeg daardoor meer vertrouwen en verzocht onze regering om ook de verdediging achter de Rijn voor haar rekening te nemen. Van Pannerden tot Rees werden mobilisabele eenheden van de 3e Divisie ingezet.
In het gebied tussen Deventer en Doesburg, waar de rivierovergang relatief eenvoudig was en van waaruit het offensief kon worden voortgezet, werden – rekening houdend met de Russische methode van oorlogvoeren met intensieve artillerie, voorafgaand aan de feitelijke aanval – de meeste eenheden geplaatst. Daardoor zouden vijandelijke troepen die de rivier reeds hadden overschreden kunnen worden teruggeslagen. Nog wat jaren later werd ook de 4e (parate) Divisie ingezet aan de oostzijde van de IJssel om, door het aanbrengen van vernielingen in het Overijsselse gebied, de vijand zo veel mogelijk te vertragen. Alle tijdwinst zou worden gebruikt om de inundaties verder te voltooien.
De steeds toenemende omvang van de Nederlandse troepen bereikte een maximum tegen het einde van de jaren 50. Twee parate divisies waarvan één als reserve, twee mobilisabele divisies en één mobilisabel regiment met de nodige ondersteunende tactische en logistieke eenheden waren toen beschikbaar.
Vanaf 1957 werden Duitse legereenheden ingezet binnen de NAVO en werd de verdedigingslijn van West-Europa verlegd naar het oosten tot tenslotte de Elbe de eerste lijn werd en de Rijn-IJssellinie de derde na de Weser. In 1964 werd de IJssellinie feitelijk opgeheven. Nochtans kan worden vastgesteld dat zij in hoge mate heeft bijgedragen aan het handhaven de veiligheid van de NAVO-landen.
terug naar index
Waterstaatkundige opzet
Aan een inundatie wordt de eis gesteld dat het ondergelopen terrein zo’n veertig centimeter onder water staat. Een vervolgeis is dat de inundatie met militair vuur kan worden bestreken, anders is er onvoldoende werend effect tegen aanvallers.
Op het kaartje zijn drie grote inundatievelden aangegeven, die ieder uit vele aaneengesloten ‘waterkommen’ bestaan. De noordelijke IJsselmeer-inundaties die kunnen worden bereikt door ongeveer een maand tevoren het IJselmeer-niveau twintig tot dertig centimeter omhoog te brengen door alle uitwateringssluizen te dichten. Daaronder – oost van de IJssel – ligt een veld waarover het inundatiewater almaar doorstroomt. Door teveel helling in het terrein was het daar niet mogelijk met stilstaand water de vereiste veertig centimeter waterhoogte te bereiken. Het derde veld omvat kommen stilstaand water.
Het benodigde water werd verkregen door de afvoer van de IJssel aanzienlijk te vergroten door het afsluiten van de Waal bij Nijmegen, de Nederrijn bij Arnhem en van de IJssel zelf bij Olst. Er waren zeven hoofdinlaatwerken in de diverse bandijken. Van Arnhem naar Nijmegen was een zware slaperdijk aangelegd om te voorkomen dat het benodigde water de Betuwe zou instromen als de dijken langs het Pannerdens Kanaal werden beschadigd.
terug naar index
Stuwconcept
Het grote probleem was op welke wijze een grote snelstromende rivier als de Waal kan worden afgesloten. Bovendien moesten, vanwege de oorlogsdreiging, de inundatiewerken binnen een jaar gereed zijn. Voorbeelden van dergelijke rivierafsluitingen waren nergens ter wereld te vinden. De toen beproefde methode van het afsluiten van rivierarmen en het dichten van dijkgaten aan de kust was onbruikbaar. Daar kan namelijk gebruik worden gemaakt van stilstaand water bij kentering om meerdere betonnen caissons naast elkaar in het sluitgat te laten zinken. In een altijd stromende rivier is dat onmogelijk.
Genoemde problemen waren eind 1950 voor de regering aanleiding om de adviseur van de Rijkswaterstaat, Prof. Ir. P.Ph. Jansen, hoogleraar aan de Technische Universiteit te Delft in te schakelen. Hij had onder andere ervaring opgedaan bij het dichten van de gebombardeerde dijken in Walcheren in 1945. Hij gebruikte daarvoor in Engeland gemaakte betonnen caissons die overgebleven waren van de aangelegde kunstmatige havens bij de invasie in Normandië.
terug naar index
Dienst Speciale Werken van de Rijkswaterstaat
Direct na het regeringsbesluit tot realisatie van de inundatiewerken werd in februari 1951 de Dienst Speciale Werken van de Rijkswaterstaat in Arnhem opgericht. De dienst kreeg een grote zelfstandigheid om snel te kunnen werken en stond rechtstreeks onder de directeur-generaal in verband met de geheimhouding en korte beslissingslijnen. In verband met de geheimhouding en het enorme tempo van bouwen waren normale openbare aanbestedingen van de werken niet mogelijk. Daarom werden de werken in regie uitgevoerd. De werkzaamheden waren zeer omvangrijk: de stuwen en bijbehorende rivierwerken, de Defensiedijk (Arnhem – Nijmegen), de vele bunkers en gevechtsopstellingen en de werken voor de inundaties vergden het voor die tijd immense bedrag van f 125 miljoen.
terug naar index
Ontwerp drijvende stuw
De drijvende stuw op de Waal, gefotografeerd vanaf bovenstroomse zijde. De stuw is een 8,50 m hoge staalconstructie bestaande uit stalen vakwerkspanten die gemonteerd zijn op een stalen drijflichaam. Dat is een pontonbak, hoog 80 cm, breed 30 m in de stroomrichting en 230 m lang, gelijk aan de rivierbreedte. In de vijfde alarmfase van het inundatieproces werden, na het zinken van de stuw midden in de rivier, door militairen boven op de stuw hendels bediend waardoor buizenrekken tussen de spanten neerklapten en de rivier werd afgesloten en opgestuwd.
Prof. Jansen en zijn assistent Ir. J. van Overeem Sr. hebben door middel van laboratoriumproeven in de Technische Universiteit in Delft het ontwerp van de afsluitconstructies hydraulisch vorm gegeven. Hierbij bleek met het eerste model (schaal 1:25) dat de stuw tijdens het zinken willekeurige wapperende bewegingen maakte en moeilijk naar de bodem was te brengen. Hiervoor werd een oplossing gevonden door het plaatsen van verticale luchtkisten op de pontonbak. Door gaten op verschillende plaatsen in de wanden van de luchtkisten aan te brengen werden deze tijdens het zinken op de juiste plaatsen met water gevuld. Hierdoor kon de zinkmanoeuvre van de stuw volgens een bepaald programma worden uitgevoerd.
Op de tekening is te zien dat om de zware stalen vakwerkspanten aan de voor- en achterzijde van de stuw de luchtkisten zijn aangebracht. Door de ronde vorm aan de stroomzijde zorgen zij ook voor een goede geleiding van het water langs de spanten tijdens het zinken.
Met de twee in schuine stand getekende buizenrekken werd de rivier afgesloten. Eerst werd het onderste rek neergeklapt en daarna het bovenste.
Luchtfoto van de IJssel bij Olst in noordelijke richting. De drijvende stuw met een lengte van 86 m, gelijk aan die in de Rijn bij Arnhem, ligt links in een berghaven veilig opgeborgen tegen ijsgang en aanvaringen. De stuw wordt met kabels en lieren (op aparte pontons die afgemeerd liggen tegen de stuw) naar het midden van de rivier getrokken. De stroom drukt daarna de stuw naar de zinkplaats tussen de twee landhoofden. Dat zijn zware betonconstructies – te vergelijken met brugpijlers – die gebouwd zijn langs de oevers even stroomafwaarts van de haven.
De uiterwaarden tussen de landhoofden en de bandijken worden afgesloten door in de daar gebouwde doorlaatbruggen de 4 m brede stalen schotten tussen de in rij geplaatste betonpijlers neer te klappen.
In de berghavens werden pontonsecties van 9 m breedte als een prefabconstructie tot stuwen gemonteerd. De pontons, spanten en onderdelen werden over water vanuit scheepswerven en constructiewerkplaatsen aangevoerd. Dit snelle systeem van drijvende stuwen was nodig vanwege de militaire eis van 1 jaar bouwtijd. Het bouwen van normale vaste stuwen duurt drie keer zo lang en vraagt meerdere, voor de scheepvaart ongewenste, pijlers in de rivier.
Voor het nemen van controleproeven op ware grootte is een speciale 9 m brede sectie van de stuw gebouwd. Gezien de grote belangen zou het onverantwoord zijn geweest 400 m defensiestuw te bouwen zonder proefnemingen op ware grootte. Deze pontonsectie diende ook voor het oefenen van de militairen die in oorlogstijd de stuwen moesten bedienen. De proeven werden gedaan in de sluis naast de stuw in de Maas bij Lith. De sluis (tijdelijk versmald van 14 m naar 9 m) met hefdeuren, kon door het hoogteverschil in waterstand gebruikt worden als een stroomgoot in het laboratorium. Er zijn veel proeven genomen met het zinken van de stuwsectie en de resultaten daarvan toegepast op de drie stuwen.
Met lieren en de baileybruggen over de sluis werd de stuwsectie na het zinken weer boven water gehesen en leeggepompt.
terug naar index
Voor de zinkplaatsen van de stuwen zijn vlakke rivierbodems gezocht die aanwezig zijn tussen twee tegengestelde bochten in de rivier (bijvoorbeeld bij Bemmel in de Waal). Voor de fundering van de stuw en tegen de gevaarlijke onderloopsheid van de totale stuwconstructie werd op de rivierbodem een speciale asfaltconstructie aangebracht.
De stuw beweegt zich als het systeem van een baggermolen over het water, anders gezegd als een spin in zijn web: lieren op het dek en kabels in vele richtingen naar de wal. Geen sleepboten want lieren zijn krachtiger en nauwkeuriger; er is weinig speling tussen stuw en landhoofd. De elektrische lieren staan op aparte lierpontons. De lieren worden aangedreven door een dieselaggregaat, dat ook op een aparte ponton staat. De pontons liggen afgemeerd tegen de stuw aan de benedenstroomse zijde.
De berghavens van de stuw waren zo dicht mogelijk bij de zinkplaats aangelegd. De stuw werd uit de haven getrokken naar het midden van de rivier en door de stroom in het sluitgat gedrukt. De manoeuvreertijd van de haven naar de zinkplaats was in de Rijn en de IJssel slechts een half uur. In de Waal was de manoeuvreertijd echter twee uren omdat daar – vanwege de grote afmetingen van die stuw (230 m) – de afstand haven-zinkplaats in twee etappes moest worden afgelegd.
Voor het manoeuvreren met de stuwen werden proeven genomen in grote openluchtmodellen in de dependance van het Waterloopkundig Laboratorium in de Noord-Oost Polder. Daar oefenden ook de commandanten van de stuwen. Dat waren ingenieurs van de Rijkswaterstaat, die in oorlogstijd werden gemilitariseerd.
terug naar index
Als de stuw op de zinkplaats tussen de landhoofden was gevaren, werden de houten golfschotten, op de pontonbak verwijderd, de kabels gekapt en de lier- en motorpontons losgekoppeld van de stuw, die daarna de rivier afdreven.
Daarna werden de hendels boven op de stuw bediend die de onderwaterafsluiters aan de bovenstroomse kant van de stuw openden. De stuw kwam met de voorkant onder water en zonk volgens een bepaald zinkschema in twee etappes naar de bodem. Tenslotte werden de buizenrekken neergeklapt waardoor het water werd opgestuwd.
Ter versterking van de stabiliteit van de gezonken stuw en bescherming tegen vijandelijke luchtaanvallen werden aan de bovenstroomse kant van de stuw zanddammen gespoten. Hetzelfde gebeurde tegen de doorlaatbruggen tussen de landhoofden en de bandijken.
Ter versterking van het geheel werden benedenstrooms van de stuw gevorderde schepen tot zinken gebracht.
terug naar index
Overige werken waterstaatkundige werken
Voor de onderwaterzetting van het IJsselgebied (zie liniekaartje) waren de drijvende stuwen de belangrijkste hoofdwerken. Deze zorgden voor de opstuwing van het water in de rivieren. Vanwege het aflopend hoogteverschil van 6 meter van Nijmegen tot Meppel, was het inundatiegebied ingedeeld in 59 kommen ieder met hun eigen waterpeil. Er waren 19 inundatiestations van waaruit de watertoevoer werd gestuurd. Dwarskaden, aangelegd tot de bandijken, zorgden er voor dat de waterbekkens niet konden leeglopen. Het gehele inundatiesysteem bevatte daarnaast ongeveer 750 kleinere en grotere bijkomende werken. Die regelden de watertoevoer en -afvoer en hielden daarmee het waterniveau op het gewenste peil.
Het inundatiestelsel was een gecompliceerd geheel van (hoofd)inlaatwerken, overstortkaden, keermiddelen, spring- en graafcoupures die de watervloed beheersbaar moest houden en naar de juiste kommen leiden. De meeste van de keerwerken waren civiele werken, zoals uitwateringssluizen en duikers met daarin aan te brengen schotbalken. Klei- en zandzakkendepots waren aangelegd als noodvoorziening voor het geval er een dijk zou doorbreken op een plek waar dat niet mocht.
terug naar index
Inunderen
Het inundatieproces kende vijf fasen. De eerste en tweede fase betroffen de voorbereiding: van oproep van personeel en bezetting van staven, gereed maken van voer- en vaartuigen, controle inzetbaarheid, tot en met de opdracht tot opzetten van het IJsselmeerpeil. In de derde fase was sprake van beperkt inunderen. In de vierde fase werden de drijvende stuwen gereed gemaakt en lag alles klaar voor de omvangrijke inundatie. In fase vijf kwam de opdracht tot inunderen.
Vanaf de eerste fase werd gehandeld volgens een gedetailleerd opgesteld draaiboek en diende iedereen nauwgezet zijn taak te vervullen. Alles kwam aan op precisie. De samenhang van de nodige maatregelen vereiste een uiterst zorgvuldige opvolging van orders en aanwijzingen door het militaire en civiele personeel. De overal aanwezige peilschalen gaven de waterhoogte aan terwijl het land vol liep en de militairen in de kazematten en loopgraven de werken beschermden met kanonnen en mitrailleurs.
terug naar index
Militaire werken
Want een ander aspect van de inundatieverdediging was de bescherming van de mensen en de werken die de onderwaterzetting moesten uitvoeren en waarborgen.
Uit de Tweede Wereldoorlog waren nog enkele bruikbare verdedigingswerken overgebleven. Op het land waren die aangevuld met een scala aan nieuwe posten en werken: commandoposten, geneeskundige voorzieningen en posten voor (vierling)mitrailleur, kanonnen en ingebetonneerde Shermantanks, gebouwd al dan niet op terpen. De infanterie beschikte over versterkte plateaus met veel geschut en met beschermde legeringbarakken. De luchtdoelartillerie beschikte over vierlingmitrailleurs en lichte kanonnen, had radar op torens, batterijen, zoeklichten, alternatieve energiebronnen en goede verbindingen. Camouflagemateriaal en rookmiddelen waren aanwezig al was de hoeveelheid niet voldoende om de vijand echt te misleiden.
In de rivieren, bovenstrooms van de stuwen tot diep in de rivier, waren afhangende netten aangebracht die samen met de pijldrijvers (oppervlaktebeveiliging) een afweer vormden tegen kikvorsmannen en drijfmijnen.
De bevoorrading zou gebeuren met motorvaartuigen, maar voor de korte periode was voldoende proviand aanwezig. De verschillende gevechtsopstellingen waren vaak per loopbrug bereikbaar. In alles was voorzien, al werden in 1958 de zwaarste voorbereidingen enigszins afgezwakt door de optie van een verder in de Bondsrepubliek gelegen eerste verdedigingslijn.
terug naar index
Oefeningen
In de jaren ’50 werd zeer regelmatig geoefend zodat, feilloos en strak gecoördineerd, de verschillende fasen werden doorlopen. Het invaren van de stuwen vond in de nacht plaats om de scheepvaart niet te hinderen en ook vanwege de geheimhouding. Het geheel draaide als een goed geolied raderwerk. Alleen het inunderen zelf moest erbij worden bedacht.
De nodige wettelijke maatregelen waren getoetst: artikel 159 van de Grondwet en de Militaire Inundatiewet uit 1896 waren de basis voor de uitvoering van de inundatieorders.
Er bestond een Nato Formal Alert System waarin de verschillende fasen met codewoorden waren aangeduid (Nevel-Proloog-Bazuin-Ridder).
De 480ste Geniegroep was de legereenheid die het totale inundatieplan zou uitvoeren, samen met de Rijkswaterstaat waarvan het in te zetten personeel onder militaire verantwoordelijkheid zou komen. De draaiboeken waren uitentreuren doorgenomen, de vaarmanoeuvres onder het motto “stellen stuw” vele malen geoefend, de zinkmanoeuvres beproefd. Op iedere dag en op ieder ogenblik mocht het bevel worden gegeven tot ingaan van de eerste fase van het inundatiegebeuren, alles was gereed.
Het is voor velen een opluchting gebleken dat in de jaren zestig de linie werd opgegeven als verdedigingslijn. Ondanks de zeer goede voorbereidingen en inzet zou het feitelijk inunderen met al zijn gevolgen een ramp hebben betekend voor het volk en het land.
terug naar index
Gevolgen, maatregelen en evaluatie
Gevolgen
Het was zeer onwaarschijnlijk dat bij oorlogsdreiging en het als gevolg daarvan stellen van omvangrijke onderwaterzettingen in het gehele gebied langs de IJssel, een mensenmassa van meer dan 200.000 zielen, 70.000 stuks vee en de zich daarbij voegende terugtrekkende militaire troepen zouden kunnen evacueren volgens de opgestelde orders en richtlijnen.
De administratieve handelingen waren uitentreuren gerepeteerd, de vorderingen op alle beschikbare transportmiddelen, paard en kar inbegrepen, waren nauwgezet vastgelegd, de burgemeesters en de bevoegde evacueringsautoriteiten waren gedetailleerd geïnformeerd, maar de meest belangrijke ‘partner in het spel’, de burgerij, wist hoegenaamd van niets.
Zonder terughoudendheid verklaarden alle deskundigen dat de verhuisopgave zonder gedegen voorkennis van de burgerij een onmogelijke zou zijn, maar dat was wel een constatering achteraf. De enige verklaring voor dit, de fatale werkelijkheid uit het oog verliezend, in feite onmenselijk gedrag was de angst voor opstand en verweer van diezelfde burgerij.
De voorbereidingen op een mogelijke aanval uit het oosten werd op alle militaire fronten gevoerd en de burgerautoriteiten werden voor zover nodig ingelicht en geoefend, alleen de gewone man mocht van niets weten. Deze houding was eigen aan het tijdsbeeld. Maar het riep onnodig verzet op van velen die het spel moesten meespelen maar te weinig werden betrokken bij de besluitvorming. Schriftelijk en soms mondeling verzet van de bestuurders die dicht op de bevolking leefden en goed aanvoelden wat er zou gebeuren of, liever gezegd, mis zou gaan op het fatale moment. Maar het was in die naoorlogse periode van wederopbouw, van hard werken aan de toekomst maar ook van ‘law and order’ en dus van een regentesk bestuursklimaat, niet aan de orde om de bevolking te betrekken bij en dus zeker niet te raadplegen omtrent het ingrijpende evacuatiegebeuren.
terug naar index
Maatregelen
Er was natuurlijk veel te regelen in geval dat de te verwachten vijand uit het oosten onze grenzen zou overschrijden. Het prijsgeven van de landsdelen ten oosten en ten noorden van IJssel en Rijn was niet slechts een kwestie van inunderen en terugtrekken. Door het stellen van de drijvende stuwen zou het wassende water een aantal gevolgen hebben die vooraf moesten worden overwogen en waarvoor vroegtijdig maatregelen werden voorbereid. Dat gold voor de drinkwatervoorziening, de waterhuishouding, de telefoon- en kabelverbindingen en de energievoorziening. Het had consequenties voor de boven- en ondergrondse infrastructuur en voor de planologie.
Voor alle problemen werden (nood)oplossingen gevonden die reeds in vredestijd tot aan te brengen voorzieningen leidden. Zo moesten voor de stagnerende drinkwatervoorziening speciale leidingen en pompen worden geïnstalleerd die in oorlogstijd meer dan 50 miljoen m3 water/jaar moesten leveren via een geheel ander stelsel dat het water betrok uit het daartoe speciaal opgezette IJsselmeer. Dat zelfde stelsel diende voor de waterhuishouding in onder andere de provincies Utrecht en Zuid-Holland.
Het afstuwen van de Waal gaf problemen voor de elektriciteitscentrale te Nijmegen (leverancier van 10% van de energiebehoefte in Nederland) die een tekort aan koelwater voorspelde. Dat werd opgelost door een te maken dam en een extra 150 KV kabel. De energievoorziening in de inundatiegebieden werd overigens losgelaten, evenals alle andere nodige huishoudelijke systemen onder het motto dat de bevolking immers zou vertrekken. Alleen de telefoon moest blijven werken dus werden noodverbindingen gepland.
De aanleg van allerlei voorzieningen in vredestijd ondervond grote problemen door de bureaucratische houding van de ambtelijke instanties. Men wilde geen concessies doen aan de vigerende bepalingen en Haagse richtlijnen bleven te lang uit. Dat uitte zich in een halsstarrige houding van provinciale en regionale autoriteiten waardoor vergunningen niet werden afgegeven en veel papieren rompslomp het gevolg was. De Belemmeringwet uit 1951 en de Wet Verplaatsing Bevolking uit 1952 namen een aantal obstakels weg. Daarmee werden de ambtelijke barrières doorbroken en ingeburgerde dogma’s opzij gezet.
In die tijd werden de gemeenten geacht om veel en snel te bouwen aan nieuwe woningbouwlocaties. Maar in de inundatiegebieden stuitten de daarvoor opgestelde streekplannen op defensiebeleid, maar ook op onbegrip door de strenge geheimhouding. Het duurde vele jaren voordat aldaar de woningbouw op gang kwam, en in enkele gevallen bleef nieuwbouw helemaal uit.
Het decennium waarin de IJssellinie een NAVO verdedigingslijn was kenmerkte zich door een intensieve papieren regelzucht en een stug Haags beleid waaronder nochtans de orders klaarlagen en veel voorbereidingen waren getroffen voor een technisch zeer goed uitgekiende inundatie. Als het ooit tot een daadwerkelijke uitvoering was gekomen en de oorlogsmachine ons land had genaderd en betreden, was een ramp niet te overzien geweest. Het papieren spel van de inundatiegevolgen had in werkelijkheid alleen verliezers gekend.
terug naar index
Evaluatie
Nochtans mag men achteraf concluderen dat het strategisch concept van de plannen C en D van grote waarde zijn geweest in het NAVO verdedigingsplan. De Sovjet Unie zal ongetwijfeld op de hoogte zijn geweest van de plannen en zal de werkzaamheden zoveel mogelijk hebben gevolgd. Dat er nimmer tot uitvoering behoefde te worden besloten is toe te schrijven aan de kwaliteit van de plannen en aan de intrinsieke waarde van de geweldige watermassa die zou worden ontketend en die hoe dan ook voor de aanvaller een zeer grote hindernis zou hebben gevormd.
De Nederlandse regering heeft in het begin van de jaren 50 en in geheime beslotenheid, toch wel bevangen door vrees voor de vijand uit het oosten, zeer snel gehandeld en tenminste 10% van drie defensiebegrotingen beschikbaar gesteld. Met grote inspanning en met veel zorg is door de militaire en de civiele instanties gewerkt aan de totstandkoming van de nodige objecten.
….. en zo eindigt het
Het moet voor de bouwers van de stuwen en de vele andere objecten een mistroostige dag zijn geweest toen in 1964 opdracht werd gegeven tot sloop van het gehele stelsel. De onttakeling werd uitgevoerd onder leiding van de Genie en de Waterstaat. Die deden hun werk zo goed dat momenteel nog maar enkele schamele objecten of restanten ervan herinneren aan het laatste verdedigingsstelsel waar water zo’n belangrijke rol speelde. Er staan nog wat gebouwtjes hier en daar en wat betonnen resten van gevechtsopstellingen. Het meest glorieuze werk is het in 1996 opgegraven hoofdinlaatwerk in Westervoort. Als je daar staat en als je wat weet van de IJssellinie en van de gevolgen van een inundatie, kun je je nog wel voorstellen hoe het zou zijn geweest als het water met veel kracht door de zeven openingen zou zijn gestroomd ter verdediging van ons land.
terug naar index
Auteur: ing. J.R. Beekmans (Red.)
Bron: Drijvende stuwen voor de landsverdediging ISBN 90.6011.991.6