De gevechten in noordoost Noord-Brabant in mei 1940

Index:
Het terrein (in 1940!)
De gevechten in de meidagen van 1940
Enkele ontwikkelingen in Nederland die van invloed zijn geweest op de uitgangssituatie van 10 mei 1940
Vestingwet
Legervorming
Strategische voorzorgen
Peel-Raamstelling
Mobilisatie
Strategische wijziging
Gevolgen
Enkele kanttekeningen
Duits optreden
Nederlands optreden
Naschrift

Het terrein (in 1940!)
Sinds de gevechten in mei 1940 zijn meer dan 60 jaren verstreken en heeft het landschap van oostelijk Noord-Brabant verscheidene wijzigingen ondergaan. Hoewel deze veranderingen mogelijk minder ingrijpend lijken dan elders in Nederland, kan de bezoeker een onjuiste indruk krijgen van het gebied. Daarom volgt hieronder eerst een terreinoriëntatie.De hier te beschrijven gevechten vonden plaats in het op de kaart aangegeven deel van Noord-Brabant.
Ten oosten van de lijn Sint-Anthonis – Mill – Grave tot de Maas ligt het terrein op een hoogte van ongeveer 10 meter boven N.A.P. Dit gebied watert voornamelijk via de Raam af naar de Maas. Ten westen van genoemde lijn ligt het terrein op een hoogte van 15 tot 20 meter boven N.A.P. Dit laatste geldt eveneens voor de hier ontgonnen delen van de Peel. Ter verbetering van de afwatering van het Peelgebied werd aan het einde van de jaren dertig van de vorige eeuw het Peelkanaal gegraven. Vanwege de functie ervan bij de verdediging van het gebied is deze vaart lange tijd aangeduid als het Defensiekanaal.

mill001
Het operatiegebied in het noordoosten van Noord-Brabant

Verspreid over vrijwel het gehele gebied komen schermen van bomen en kleine bospercelen voor. Hierdoor blijven de waarnemings-mogelijkheden en de schootsvelden beperkt tot maximaal enkele honderden meters. In de grotere boscomplexen tussen de omgeving van Mill en Schaijk zijn de schootsvelden nog minder, maar daar staat tegenover dat de dekking tegen waarnemingen, ook uit de lucht, zeer goed is. De naderingsmogelijkheden voor infanterie te voet zijn in het algemeen zeer goed. Afwijkend zijn de ontgonnen delen van de Peel, waar het zicht en dus ook de schootsvelden tot enkele kilometers kunnen oplopen, terwijl er nauwelijks dekkingen aanwezig zijn.
De mogelijkheden voor het verkeer zijn beperkt. Vele wegen zijn nog niet verhard. Er zijn maar drie doorlopende verharde wegen in de oost-west richting en drie in noord-zuid richting waarvan twee langs de Maas.
Ook lopen er enkele spoorwegen:
– een oost-westverbinding van Goch in Duitsland via Gennep en Mill naar Uden en Boxtel en
– in de noord-zuid richting van Nijmegen naar Venlo, voor een groot deel op de westelijke oever van de Maas.
Even ten noorden van het gebied ligt de spoorweg van Nijmegen naar Den Bosch. Alle lijnen hebben enkel spoor, met dubbel spoor op enkele baanvakken.
Ten behoeve van de spoorwegen zijn over de Maas bruggen gebouwd, maar voor het wegverkeer is er slechts één verkeersbrug – bij Grave – aanwezig. Elders moet dit verkeer voor het overschrijden van de Maas gebruik maken van veren.
Deze beperkte infrastructurele voorzieningen hinderen sterk de verplaatsing van omvangrijke gemotoriseerde eenheden.
terug naar index

De gevechten in de meidagen van 1940
Begin mei 1940 stonden in Noord-Brabant en Noord-Limburg Nederlandse troepen in kazematlinies opgesteld langs de Maas en in de Peel-Raamstelling, stonden er brugwachten op de Maasbruggen en waren deze bruggen ter vernieling voorbereid. Tussen de Maas en de grens met Duitsland waren grenswachten en vernielingsdetachementen aanwezig.

mill002
Kaartschets uit: Wilson, Vijf oorlogsdagen en hun twintigjarige voorgeschiedenis

In de vroege morgen van 10 mei 1940 overrompelden Duitse overvalploegen de grenswachten en vernielingsdetachementen. Door misleiding werd de brugwacht bij de spoorbrug te Gennep overmeesterd en werden de vernielingsladingen onklaar gemaakt. Hierdoor viel de spoorbrug te Gennep om 4 uur ‘s morgens onbeschadigd in Duitse handen. Een Duitse gepantserde trein, gevolgd door een goederentrein met daarin een bataljon infanterie, stoomde vervolgens op, passeerde de brug en reed 15 km ongehinderd in westelijke richting tot voorbij de Peel-Raamstelling. Achter de stelling werd het Duitse bataljon uitgeladen, dat daarna de Nederlandse opstellingen in de rug aanviel. Een aantal kazematten bij de spoorlijn kwam zodoende in Duitse handen.
Als gevolg van deze Duitse actie was er een gat ontstaan in de Peel-Raamstelling van ongeveer anderhalve kilometer breedte.
Door een snelle en koelbloedige reactie van de bemanning van een batterij en later de gehele afdeling kon een Duitse aanval in noordelijke richting worden afgeslagen. Betrekkelijk kleine groepen infanterie wisten daarna een uitbreiding van het Duitse bruggenhoofd in noordelijke en zuidelijke richting geruime tijd te voorkomen.
Een enkele uren later ingezet regiment Huzaren Motorrijders (in feite niet meer dan een bataljon) was niet in staat de Duitsers uit de Peel-Raamstelling te verdrijven, maar wist wel het door de Duitsers bezette gebied aan de westzijde af te grendelen. Door deze acties was een doorbreking van de Peel-Raamstelling voorkomen.
Met de Duitse versterkingen die omstreeks 12.00 uur bij Mill aankwamen, werd de Peel-Raamstelling aangevallen, maar deze aanvalsacties konden met succes worden afgeslagen. Dat gold ook voor de Duitse acties die in de middag plaatsvonden.

tn_Katwijk_spoorbrug_S-kazemat_31413
Spoorbrug over de Maas bij Katwijk

Terzijde:
De andere bruggen over de Maas in het gebied konden wel tijdig worden gesprongen.

De Duitsers traden in Noord-Limburg en Noord-Brabant op met twee infanteriedivisies in front, 254. Infanteriedivision [254. ID] noord en 256. Infanteriedivision [256. ID] zuid. Beide behoorden tot het XXVI. Armeekorps [XXVI AK] (legerkorps), dat verder nog bestond uit de 9. Panzerdivision [9. PzD] en een S.S. Verfügungsdivision. Na de doorbreking van de Peel-Raamstelling zou de pantserdivisie de voorste eenheden doorschrijden en de aanval voortzetten naar de Moerdijkbruggen.
Omdat de brug te Gennep onvoldoende capaciteit had en (nog) niet geschikt was voor gewoon verkeer, waren de Duitse troepen gedwongen boten en vlotten in te zetten en vervolgens militaire bruggen te bouwen om over de rivier te komen.
De eerste overgangspogingen mislukten, waarna de Duitsers gedwongen waren de kazematten op de westoever van de Maas één voor één uit te schakelen. Hierbij zijn aan de Nederlandse kant veel slachtoffers gevallen. Bij de rivierkazemat te Katwijk-Zuid sneuvelde van de bezetting niet minder dan zes man, toen een granaat via het schietgat de kazemat binnendrong en daar explodeerde.

Uiteindelijk lukte het de Duitsers bij Mook en Sint-Agatha de rivier over te steken, maar toen was het al 11.00 uur.
Ten zuiden van Gennep waren de Duitsers wat eerder over de rivier: bij Heijen om 09.00 uur en bij Afferden omstreeks 10.00 uur.
De brugslag duurde daarna nog de nodige tijd, zodat pas in de middag van 10 mei de Duitse troepen met voertuigen en geschut de Maas konden oversteken en in opmars gaan naar de Peel-Raamstelling.

Toen omstreeks 18.00 uur de Duitsers bij Mill opnieuw aanvielen, nu met steun van STUKA’s, kon een deel van de Nederlandse troepen niet langer standhouden en week terug. Hierdoor werd het gebied van penetratie/inbraak groter. De Duitsers zetten die avond de aanval echter niet voort, maar beperkten zich tot het uitvoeren van verkenningen.
De andere Nederlandse eenheden wisten zich wel in hun posities te handhaven.

In de avond van 10 mei gaf de C (= commandant)-Peeldivisie het bevel de Peel-Raamstelling te ontruimen, terug te gaan naar de Zuid-Willemsvaart en daar opstellingen in te nemen. In de nacht van 10 op 11 mei heeft toen de ontruiming plaatsgevonden. De opdracht terug te gaan bereikte echter niet alle eenheden, waardoor aan de Zuid-Willemsvaart een deel over een lengte van 6 kilometer bij Heeswijk-Dinther niet werd bezet. Hiervan maakten de Duitsers op 11 mei gebruik, maar buitten de situatie niet uit.
Ook ten zuiden van Veghel wisten de Duitsers de Zuid-Willemsvaart te overschrijden. Vooral de ontwikkelingen daar maakten toen de posities aan het kanaal onhoudbaar. De Peeldivisie hield daarna als gevechtseenheid op te bestaan. Velen werden krijgsgevangen gemaakt.
Verspreid en in groepen zijn sommige eenheden toen teruggegaan in westelijke en noordelijke richting. Delen kwamen zelfs in Zeeuwsch-Vlaanderen terecht.
Ook van de bataljons aan de Maas raakten velen in krijgsgevangenschap; slechts kleine groepen wisten de Peel-Raamstelling te bereiken, waar ze opnieuw werden ingezet.

Op 11 mei overschreed de (Duitse) pantserdivisie eindelijk de Maas in westelijke richting, doorschreed op 12 mei de beide voordivisies en ging vervolgens in opmars naar de Moerdijk, waar in de namiddag van deze dag contact werd gemaakt met de daar luchtgelande Duitse eenheden in het bruggenhoofd. De divisie stootte daarna via Dordrecht door naar Rotterdam. De 254. ID volgde naar de Moerdijk en beveiligde de zuidzijde van de brug. De andere Duitse divisies werden ingezet in het westen van Noord-Brabant, richting Zeeland en Antwerpen.

Tot zover het globale overzicht.
terug naar index

Enkele ontwikkelingen in Nederland die van invloed zijn geweest op de uitgangssituatie van 10 mei 1940

Vestingwet
tn_Vestingwet_1874_versie_5_augDaartoe gaan we eerst even terug naar de negentiende eeuw.
Na de Afscheiding van België voerde Nederland een neutraliteitspolitiek en moest het land zich in feite in alle richtingen kunnen verdedigen.
Vanaf het midden van deze eeuw bleek de grootste dreiging niet meer uit te gaan van Frankrijk, maar van Pruisen en na 1871 van Duitsland. Officieel keken we nog alle kanten op, maar sinds die tijd waren de Nederlandse verdedigingsvoorbereidingen toch vooral gericht tegen een aanval vanuit oostelijke richting.
De wijze waarop de Nederlandse verdediging moest worden ingericht, werd in 1874 vastgelegd in de Vestingwet. Met deze wet werd gekozen voor een zogenoemde ‘geconcentreerde verdediging’, waarbij uiteindelijk alleen nog Holland en West-Utrecht hardnekkig zouden worden verdedigd. De hier gelegen Nieuwe Hollandse Waterlinie [NHW] en de Stelling van Amsterdam vormden de belangrijkste elementen. De Grebbelinie en de verlengde linie in de Betuwe werden een voorstelling, waarin tijdelijk moest worden standgehouden om de verdediging van de NHW en de Stelling van Amsterdam in gereedheid te brengen.

N.B. De andere in de Vestingwet genoemde stellingen en werken, waaronder de Stelling van den Helder, blijven hier buiten beschouwing.

Na de Eerste Wereldoorlog werd het vestingstelsel nog verder vereenvoudigd. In 1922 werd de Vesting Holland [Vg.H] gevormd met een Noord-, West-, Zuid- en Oostfront. Het Oostfront viel grotendeels samen met de NHW, terwijl in het Noordfront delen van de Stelling van Amsterdam waren opgenomen.
Buiten de Vg.H bleven alleen de Stelling van Den Helder en enkele forten. De Grebbelinie werd in 1926 zelfs opgeheven.
Zoals in het verdere zal blijken, kwam hierin in de jaren dertig weer verandering.
terug naar index

Legervorming
Eerst iets over het legerstelsel en de legervorming.
Behalve de troepen en de bewapening voor de vestingen, was er ook een Veldleger. Deze strijdmacht opereerde zo lang mogelijk buiten de linies en de stellingen. Dit optreden had een tweeledig doel.
Het eerste was er op gericht bij een vijandelijke aanval tijdwinst te verkrijgen om de linies in staat van verdediging te brengen. Het tweede doel was de handhaving van de Nederlandse neutraliteit. Dit gold vooral voor gebieden die konden worden bedreigd, maar niet werden beschermd door linies of stellingen. Bij dit laatste vooral te denken aan de provincies Limburg en Noord-Brabant.

In de jaren twintig van de vorige eeuw kwamen er – in de euforie van de verkregen en veronderstelde blijvende vrede – nog meer veranderingen. In 1922 wijzigde het legervormingstelsel drastisch:
– Het aantal jaarlijks op te roepen dienstplichtigen werd sterk verlaagd. Van een jaarlichting van 25.000 ging men terug naar 19.500; een vermindering met 20%. Dit hield in dat slecht één op de drie jongemannen werd opgeroepen voor Eerste Oefening.
– De duur van de Eerste Oefening werd verminderd van acht naar vijf en een halve maand. Bovendien was er nog het instituut van vooroefening; in dat geval kreeg men vier maanden korting en behoefde men slechts voor anderhalve maand op te komen.
De kortere diensttijd zou worden gecompenseerd door frequentere herhalingsoefeningen. De daartoe benodigde oefenkampen werden vanwege bezuinigingen echter niet gebouwd, terwijl ook de herhalingsoefeningen steeds korter werden en soms niet eens werden gehouden.

tn_Grave_G-kazemat_1940_31234
G-kazemat bij de Roomsluis te Grave (1940)

De omvang van de oorlogsorganisatie van het leger wijzigde echter niet, met gevolg dat vijftien jaarlichtingen nodig waren om het leger in oorlogstijd te vullen. Dit hield in dat ook mannen van 30 tot 35 jaar met gezinnen bij mobilisatie zouden worden opgeroepen, terwijl tweederde van de jongeren van omstreeks twintig jaar kon toekijken.
Vanwege de korte diensttijd waren er geen parate strijdkrachten, waaraan we na de Tweede Wereldoorlog gewend waren geraakt. De eenheden van de oorlogsorganisatie zouden pas bij mobilisatie worden gevormd.

Pas in 1938 werd de loting afgeschaft en moest vrijwel iedere gezonde jongeman in militaire dienst, terwijl de duur van de Eerste Oefening werd verlengd naar 11 maanden. Hierdoor was het mogelijk parate eenheden te vormen. Dat werden vooral de zogenoemde grensbataljons. Afgezien van deze eenheden was het effect van deze maatregelen in mei 1940 nog nauwelijks merkbaar.
Bij de mobilisatie in 1939 werd dus een vrijwel ongeoefend leger opgeroepen. Tot de meidagen van 1940 had men weliswaar nog acht maanden de tijd de geoefendheid te verbeteren, maar daarvan kwam weinig terecht, omdat er ook stellingen moesten worden gebouwd.
terug naar index

Strategische voorzorgen
De opkomst van Hitler in Duitsland in de jaren dertig van de vorige eeuw en de opbouw van de Duitse strijdkrachten leidde na een studie hier tot de conclusie dat met het ontbreken van parate strijdkrachten de kans op een strategische ‘overvalling’ niet meer denkbeeldig was. Door de ontwikkelingen als motorisatie en de verbetering van het wegennet zouden Duitse troepen – zo was de veronderstelling – met een verrassingsaanval binnen enkele uren het regeringscentrum kunnen bezetten. Men onderscheidde een kleine ‘overvalling’, die de mobilisatie van de Nederlandse krijgsmacht zou verstoren en een grote, waarbij Nederland in korte tijd zou kunnen worden bezet. Dit laatste achtte men toch minder waarschijnlijk, omdat de omvangrijke voorbereidingen, die daartoe aan Duitse zijde moesten worden genomen, zeker zouden worden opgemerkt. Een kleine ‘overvalling’ achtte men daarom waarschijnlijker.

tn_Grave_kazemat_noord_2
Rivierkazemat Grave-Noord

Dit laatste leidde in 1936 en 1937 tot de bouw van rivierkazematten bij de bruggen over de IJssel en de Maas en over belangrijke kanalen in het zuiden. Dat waren in het beschreven gebied de bruggen te Ravenstein, Grave, Katwijk en Gennep. Deze kazematten werden permanent bemand door politietroepen en waren uitgerust met een kanon van 5,5 cm en een zware mitrailleur. Het geheel van maatregelen om een dergelijke overvalling tegen te gaan, noemde men de ‘Strategische Voorzorgen’.
Een volgende stap was de beslissing extra troepen – 20.000 man – te kunnen oproepen om de mobilisatie beter te beveiligen. Deze BOUV-maatregelen (BOUV = Buitengewone Oproeping Uitwendige Veiligheid) werden in 1938 nog verder uitgebreid met onder andere de reeds genoemde grensbataljons, die overigens pas in het voorjaar 1939 ter beschikking kwamen. Deze maatregelen werden nu aangeduid met ‘Strategische Beveiliging’. De troepen die in het kader hiervan zouden worden opgeroepen, moesten onder andere posities innemen langs de IJssel, de Maas, in de Over-Betuwe, in de gebieden tussen deze rivieren en de grens en in het Peelgebied.
Tijdens de Sudetencrisis in september 1938 werden deze maatregelen uitgevoerd, maar na het Akkoord van München in oktober daarna werden ze weer ingetrokken en kon iedereen naar huis.
In april 1939, na de bezetting van Tsjecho-Slowakije door Duitsland en van Albanië door Italië, werd de Strategische Beveiliging opnieuw opgeroepen en nu blijvend. De eenheden die in het Peelgebied werden opgesteld, begonnen met het maken van opstellingen. In de omgeving van Mill waren dit elementen van 13 RI (Regiment Infanterie).
terug naar index

Peel-Raamstelling
mill003De wens de neutraliteit van Nederland te handhaven, gecombineerd met de mogelijkheid dat Noord-Brabant wel eens een doortochtgebied zou kunnen zijn bij een Duitse aanval op Frankrijk, bracht de Nederlandse defensieleiding tot de conclusie dat een verdedigingslijn in Noord-Brabant nodig was om een eventuele doortocht te kunnen verhinderen of belemmeren.
Het voor een dergelijke verdediging geschiktste gebied was traditioneel de Peel. Dit gebied werd dan ook gekozen. Omdat inmiddels grote delen van de Peel waren ontgonnen en in cultuur gebracht, moesten aanvullende maatregelen worden genomen om hier een bruikbare verdedigingsstelling te maken. Vooral gold dit het noordelijke deel. Onder meer werd dit bereikt door middel van het Defensiekanaal – nu Peelkanaal genoemd – dat, zoals eerder al is aangegeven een dubbele functie had: afwateringskanaal en tankgracht (toen vechtwagenhindernis genoemd). De beslissing tot de aanleg van het kanaal werd in het voorjaar van 1939 genomen, maar de graafwerkzaamheden begonnen pas in juli van dat jaar. In mei 1940 was men nog niet helemaal gereed. Bij Mill waren enkele delen (tussen de kazematten nrs. 538 en 544) nog niet op de vereiste breedte of (tussen de kazematten nrs. 520 en 522) op de vereiste diepte.

Ten noorden van de grote rivieren kwam de Grebbelinie – nu onder de naam Valleistelling – weer in beeld als vertragingslijn. De Valleistelling, met inbegrip van de verlengde stelling in de Betuwe, werd zoals vroeger weer een voorstelling van (nu) het Oostfront van de Vg.H.

Begin 1939 viel de beslissing in de Peel-Raamstelling, in de linies van de Strategische Beveiliging en in de Valleistelling kazematten te bouwen, waarin de mitrailleurs zouden worden opgesteld. Vanaf medio 1939 tot mei 1940 werden er in totaal ongeveer 2000 stuks gebouwd. Het waren betrekkelijk lichte werken die bestand moesten zijn tegen beschietingen door de artillerie die normaal was ingedeeld bij een Duitse divisie. Ook verwachtte men dat deze kazematten bestand zouden zijn tegen beschieting van het toen in gebruik komende anti-tankgeschut – toen pantserafweergeschut (pag) genoemd – met een kaliber van 3,5 tot 5 cm. Men wist toen nog niet dat het Duitse luchtdoelgeschut van 88 mm – met de juiste munitie – ook zeer geschikt was om ingezet te worden tegen pantser en betonwerken.
Er kwamen drie hoofdtypen, de B-, G- en S-kazemat met in totaal een vijftigtal varianten . De kazematten kwamen in de linies op een onderlinge afstand van 300 tot 400 meter te staan, waardoor een gesloten vuurfront met de mitrailleurs zou kunnen worden verkregen.
terug naar index

Mobilisatie
Nadat op 23 augustus 1939 de voormobilisatie en op 28 augustus de algemene mobilisatie was afgekondigd, had de Nederlandse Weermacht op 3 september de oorlogsopstellingen ingenomen. Helemaal juist is deze opmerking niet, want er waren veelal nog geen opstellingen. Het klonk wel goed, maar in feite waren de troepen aangekomen in het gebied waar zij de gevechtsopstellingen zelf nog moesten aanleggen. Dit gold vooral het Veldleger, dat onder andere uit vier legerkorpsen en een lichte divisie bestond.
Twee legerkorpsen kwamen in de Valleistelling, een legerkorps kwam in West-Nederland en het IIIe Legerkorps [III Lk] kwam samen met de Lichte Divisie in oostelijk Noord-Brabant. III Lk, bestaande uit twee divisies (V en VI) kreeg daar opstellingen toegewezen in het noordelijk deel van deze stelling.
Volgens het Algemeen Verdedigingsbevel van de Commandant Veldleger van 8 september 1939 moest dit legerkorps in de Peel-Raamstelling krachtig weerstand bieden, maar mocht bij overmachtige vijandelijke strijdkrachten niet het beslissende gevecht aangaan. In dat geval moest worden teruggegaan op de lijn Tilburg – Den Bosch.
Op 2 november 1939 kwamen alle eenheden in Noord-Brabant en het noorden van Limburg onder bevel van C-III Lk. De belangrijkste eenheden, die toen in de Peel-Raamstelling stonden opgesteld, waren van noord naar zuid: VI Divisie, V Divisie en de Peeldivisie. De Lichte Divisie was ook voor een belangrijk deel in Noord-Brabant aanwezig en gelegerd in een verzamelgebied in de omgeving van Eindhoven. Deze divisie had tot taak de zuidflank te beveiligen. Ook de troepen aan de Maas kwamen onder bevel C-III Lk.

De VI Divisie kreeg als vak het gebied aangewezen tussen Grave en de weg van Mill naar Volkel. Voor de opstellingen werd het hoge gebied gekozen ten westen en noordwesten van Mill. Hier richtte de divisie zich ter verdediging in. Dat wil zeggen in de terminologie van die tijd: er werd een hoofdweerstandstrook [HWS] ingericht, die een diepte kreeg van ongeveer 1000 meter.
mill004De frontlijn met de voorste eenheden lag aan de westzijde van het dal van de Raam, dat werd geïnundeerd. Ten zuiden van de Kammerberg lagen de voorste opstellingen op enige afstand – 200 tot 300 meter – ten westen van het nog aan te leggen Defensiekanaal. Tussen de frontlijn en het kanaal kwamen hindernissen in de vorm van mijnenvelden en versperringen van prikkeldraad. Zeer hinderlijk was dat – ondanks de hogere ligging van het weerstandsgebied – het zicht in oostelijke richting ernstig werd belemmerd door de reeds vermelde boomschermen, die echter niet mochten worden weggehaald. Het gevolg hiervan was dat een aanvaller op verscheidene plaatsen de stelling tot op 100 tot 200 meter ongezien kon naderen.
De divisie in het vak bij Mill maakt dankbaar gebruik van de opstellingen, die eerder door de hier opgestelde eenheden van de Strategische Beveiliging waren opgeworpen. Langs het Defensiekanaal kwamen na verloop van enkele maanden op de westoever de eerder genoemde kazematten te staan. De bouw ervan begon in november 1939 en was in mei 1940 afgerond. In het gebied rond Mill waren geen weerstandsbiedende voorposten aanwezig. De kazematlinie kon hiervoor niet worden aangemerkt, omdat deze te dicht bij de HWS lag. In feite versterkten de kazematten de frontlijn van de HWS.
terug naar index

Strategische wijziging
In de hiervoor geschetste situatie kwam eind maart 1940 een grote verandering. Dit was een gevolg van de wijziging van het opperbevel begin februari daaraan voorafgaande. Hierbij werd generaal Reynders vervangen door generaal Winkelman. De nieuwe opperbevelhebber van Land- en Zeemacht [O.L.Z.] gaf, nadat hij zich had georiënteerd, op 30 maart een nieuw operatiebevel uit. Ten noorden van de grote rivieren was niet langer het Oostfront van de Vg.H de stelling die hardnekkig moest worden verdedigd, maar de Valleistelling – beter bekend als de Grebbelinie. Zuid van de Maas verviel de verdediging in de Peel-Raamstelling, maar wel moest de indruk worden gegeven, dat de stelling hardnekkig zou worden verdedigd. Het III Lk werd uit de Peel-Raamstelling gehaald, maar moest van elk regiment een bataljon in de stelling achterlaten. Het gros van het legerkorps – dus minus zes bataljons – kwam in april in een groot verzamelgebied rond ‘s-Hertogenbosch. Voor VI Divisie werd de omgeving van Oss het legeringsgebied.
mill005
Het III Lk (minus) en de Lichte Divisie zouden na het uitbreken van vijandelijkheden verplaatsen naar een gebied ten noorden van de Waal en daar opstellingen innemen langs deze rivier en de Linge met front zuid.
Het innemen van deze stelling daar was nodig geworden, omdat door de verschuiving van de verdediging ten noorden van de rivieren (van het Oostfront naar de Valleistelling) anders een open zuidflank zou zijn ontstaan.
Dit voornemen was alleen bekend bij de legerkorps-en divisiecommandanten en hun chefs van staven. De overige leden van de staven, de ondercommandanten en hun ondergeschikten – kortom iedereen behalve genoemde zes tot tien personen – waren hiervan niet op de hoogte en verwachtten stellig, dat III Lk bij het begin van een oorlog onmiddellijk weer zou teruggaan naar de opstellingen in de Peel-Raamstelling.

De concentratie in verzamelgebieden was uitgevoerd onder het mom van het innemen van een positie, die de neutraliteit van Nederland moest onderstrepen en waarbij rekening moest worden gehouden met een bedreiging van alle zijden. Om aan deze dreigingen het hoofd te kunnen bieden, had men vier scenario’s ontwikkeld die elk met een kleur waren gecodeerd. Met de code Oranje zou men verplaatsen in noordelijke richting – voor insiders naar de Waalstelling: de nieuwe opdracht; met de code Blauw zou men teruggaan in de Peel-Raamstelling – door de troepen het meest waarschijnlijk geacht; met de code Rood zouden de eenheden verplaatsen in zuidelijke richting en bij code Wit in westelijke richting.
terug naar index

Gevolgen
De Peel-Raamstelling moest door de achterblijvende troepen – dat wil zeggen de Peeldivisie, die versterkt was met zes bataljons van III Lk – zolang worden verdedigd dat de verplaatsing naar de Waal was uitgevoerd. De troepen in de Peel-Raamstelling, langs de Maas en de overige gevechtseenheden in Noord-Brabant zouden onder bevel van de C-Peeldivisie komen op het moment dat III Lk en de Lichte Divisie gingen verplaatsen; dus Noord-Brabant verlieten.
Met het vertrek van III Lk en de Lichte Divisie verdwenen ook de negen afdelingen artillerie die daarbij waren ingedeeld. Als compensatie werd het 20e regiment Artillerie aangewezen om de Peeldivisie vuursteun te geven. Dit regiment was recent opgericht en bestond uit drie afdelingen met elk 12 stukken geschut 8 staal, die 60 jaar oud waren. Deze afdeling betrok eind april/begin mei haar opstellingen.

mill006Om de bevelvoering van de troepen mogelijk te maken, werd de 80 kilometer lange Peel-Raamstelling verdeeld in vijf vakken, die gecommandeerd werden door een overste. Van zuid naar noord waren dit de vakken Weert, Asten, Bakel, Erp en Schaijk. Het gebied rond Mill behoorde tot het vak Schaijk, waarin vier bataljons waren opgesteld. De vakken werden in oostelijke richting doorgetrokken naar de Maas, zodat ook de in front van de Peel-Raamstelling opgestelde bataljons aan de Maas onder bevel van de respectievelijke vakcommandanten stonden.
De bataljons aan de Maas bezetten gemiddeld een vak van 13,5 km breedte. Bij deze eenheden waren alle mitrailleurs (per bataljon 36 lichte en 12 zware) opgesteld in kazematten. De eenheden aan de Maas werden niet ondersteund door artillerie. Wel waren enkele stukken 8 staal en pantserafweergeschut aanwezig, maar die waren bestemd voor de bestrijding van pantserwagens.
De bataljons in het vak Schaijk bij Mill bezetten gemiddeld een strook ter breedte van 4 tot 6 km. Ongeveer de helft van de mitrailleurs was hier vast opgesteld in kazematten. De overige stonden in de frontlijn van de HWS en konden gemakkelijker worden verplaatst. Na de inbraak van de Duitsers in de stelling bij Mill, waren het deze mitrailleurs die uit hun opstellingen werden gehaald en tegen de Duitse aanval op de flank werden ingezet. De bataljons waren versterkt met een batterij met vier stukken 6 veld, die bestemd waren voor de pantserbestrijding.

De verwachting was dat de troepen in de Peel-Raamstelling het bij een vijandelijke aanval slechts enkele uren zouden kunnen volhouden. Het werden er uiteindelijk meer dan twaalf. Zij hebben de opdracht, standhouden tot III Lk en de Lichte Divisie Noord-Brabant hebben verlaten, volledig uitgevoerd.
terug naar index

Enkele kanttekeningen

Duits optreden
De Duitsers reageerden zeer traag op de successen die zij boekten bij Gennep en bij Mill. Op 10 mei waren pas om 12.00 uur zoveel versterkingen aanwezig, dat zij een aanval op de Peel-Raamstelling waagden. Het bataljon dat met de trein was aangevoerd, had het dus ruim zeven uur lang zelf moeten opknappen. De afstand tussen Gennep en Mill was hemelsbreed slechts 13 km, terwijl de Duitsers bovendien nog veronderstelden dat het gehele (Nederlandse) III Lk in de stelling aanwezig was. Zij waren blijkbaar verrast door hun eigen succes.
Ook de gevechtsvoering aan Duitse zijde roept vragen op. Toen in de avond van 10 mei de Nederlandse stelling bij Mill definitief was doorbroken, buitten de Duitsers (256. ID) deze situatie niet uit. Men beperkte zich tot het uitvoeren van verkenningen, maar hield geen voeling met de vijand (in dit geval de Nederlandse troepen), die ongehinderd konden terugtrekken. Bovendien werden in de nacht nog artilleriebeschietingen uitgevoerd en bereidde de noordelijke divisie (254. ID) zich voor op een aanval op de Peel-Raamstelling bij dagaanbreken. Een stelling die in de morgen van 11 mei verlaten bleek te zijn.
Het aantrekken van de pantserdivisie, die na de doorbreking van de Peel-Raamstelling de beide voordivisies moest doorschrijden, verliep traag. De doorschrijding vond niet meer plaats op 11 mei, toen de stelling ontruimd en doorbroken was, maar pas op 12 mei.
De indruk ontstaat dat er in de coördinatie tussen de divisies en in de algehele tactische leiding, waarvoor XXVI AK verantwoordelijk was, het een en ander haperde. De noordelijke divisie (254 ID) lijkt niet steeds op de hoogte te zijn geweest van de successen die de zuidelijke divisie (256 ID) had geboekt. In ieder geval kan niet worden gesproken van een Blitzkrieg.
terug naar index

Nederlands optreden
Aan de Nederlandse kant hebben de troepen zowel aan de Maas als in de Peel-Raamstelling zeer moedig en langer standgehouden dan men na de tegenslagen bij de brug bij Gennep en bij Mill zou verwachten. Zeker als men in aanmerking neemt, dat zij niet volledig waren geoefend en zij bovendien voor het eerst gevechtscontact kregen. Daarvoor is wel een prijs betaald, want in het vak Schaijk zijn niet minder dan vijftig man gesneuveld. Het aantal gewonden is niet bekend, maar moet worden geschat op ongeveer 150 tot 200 man.

tn_Beschadigde_kazemat_bij_Katwijk
Beschadigde kazemat bij Katwijk

De Duitsers moesten de verschillende kazematten, toen zij de linie niet konden ‘oprollen’, vervolgens met frontale beschietingen één voor één uitschakelen. De Duitsers wisten precies waar deze betonwerken stonden en konden door het gedekte terrein tot op korte afstand naderen en het vuur openen. Een treffer in het schietgat was dan een kwestie van tijd. Op plaatsen waar de Duitsers het 88 mm geschut inzetten, werd ook het beton of de gietstalen koepel doorboord. De kazematbemanningen hadden weinig mogelijkheden zich hiertegen te weer te stellen. Vermoedelijk hebben de kazematten aan de bezettingen een (vals) gevoel van veiligheid gegeven, waardoor tot de uitschakeling het gevecht werd volgehouden. Veel militairen zijn hierbij gedood of gewond geraakt.
De troepen hebben in de vroege morgen van 10 mei snel en adequaat gereageerd op de Duitse aanval en met grote vasthoudendheid het gevecht gevoerd. Hierdoor kon uitbreiding van de Duitse inbraak en een doorbraak van de Peel-Raamstelling lange tijd worden voorkomen.

Op de hogere bevelsniveaus lijkt men zich aanvankelijk onvoldoende te hebben gerealiseerd welk groot gevaar dreigde met de inbraak in de Peel-Raamstelling bij Mill. Omstreeks 05.00 uur was op het niveau van de O.L.Z. in ieder geval bekend dat de brug bij Gennep onbeschadigd in Duitse handen was gevallen en er een gat in de Peel-Raamstelling was ontstaan. Ook moet omstreeks deze tijd bekend zijn geworden dat er luchtlandingen hadden plaatsgevonden bij de Moerdijkbruggen. Spoedig daarna zal het bericht binnen zijn gekomen dat eveneens bij Dordrecht en Rotterdam-Feyenoord parachutisten waren gedropt en watervliegtuigen waren geland bij de Maasbruggen in Rotterdam. Hoewel de verwarring groot was, omdat ook rond Den Haag troepen via de lucht waren geland, moest uit de opgesomde trits van Duitse aanvalsacties toch het vijandelijke opmarsplan duidelijk zijn geworden.
Een snelle tegenmaatregel, waarbij troepen werden ingezet met voldoende gevechtskracht, was dus nodig om een succesvolle uitvoering van dit Duitse plan te voorkomen. In of bij de Peel-Raamstelling waren op 10 mei deze troepen aanwezig; elders niet. Hoewel de sterkte van de Duitse eenheid bij Mill niet bekend was, moest er toch van worden uitgegaan dat minimaal een eenheid van bataljonssterkte zich daar had vastgezet en moest worden uitgeschakeld. Het bataljon Huzaren Motorrijders, dat bovendien onbekend was met de situatie ter plaatse, moest dit zonder artilleriesteun zien te klaren. Gelet op de gevechtskrachtverhoudingen was de afgrendeling van de penetratie, zoals dat plaatsvond, het maximale dat men in redelijkheid van de huzaren kon verwachten.
Het had meer voor de hand gelegen dat een of twee regimenten van de VI Divisie waren ingezet. Zij hielden al rekening met een terugkeer naar hun stellingen, waren goed bekend met de omgeving en waren bovendien op korte afstand van Mill gelegerd. Met artilleriesteun zou meer dan voldoende gevechtskracht zijn ontplooid om de binnengedrongen Duitsers uit de Peel-Raamstelling te werpen of te vernietigen.
Na dit gevecht zou de samenhang in de stelling zijn hersteld, had men de beide regimenten weer los kunnen maken en deze alsnog de verplaatsing kunnen laten uitvoeren naar de Waalstelling.
De dreiging werd blijkbaar niet juist ingeschat en bovendien werd de opdracht aan de verkeerde eenheid gegeven.

De staven van de divisies en legerkorpsen hadden in de operationele secties onvoldoende mankracht om na enige dagen van oorlogvoering nog goed te functioneren.
Uitgerekend in de periode dat in Noord-Brabant sprake was van een crisissituatie werd het bevel over de troepen in dit gebied door C-III Lk overgedragen aan de C-Peeldivisie. Dat gebeurde op 10 mei omstreeks 13.00 uur. De divisiecommandant kreeg hiermee een veel te grote span of control, had een te kleine staf omhem te steunen en bovendien moest nog gecoördineerd worden met de Franse troepen die in opmars waren naar Noord-Brabant. Hij kreeg een taak die onmogelijk naar behoren kon worden uitgevoerd.

Dat de strijd bij Mill is verlopen zoals hiervoor geschetst, lag niet aan de militairen die in de schuttersputten, de kazematten of de loopgraven stonden en vochten, maar lijkt toch vooral toegeschreven te moeten worden aan een onjuiste beoordeling door de Nederlandse legerleiding over het Duitse optreden in Noord-Brabant in relatie met de gebeurtenissen elders. Blijkbaar had men in Den Haag niet in de gaten dat de vijand via de achterdeur naar binnen wilde komen.
Lettend op de negatieve effecten, die de wijzigingen in de operatieplannen hebben veroorzaakt, zou men kunnen stellen dat men beter een (mogelijk) minder goed plan – waarop men is voorbereid – kan uitvoeren, dan onvoorbereid een beter plan. Of dit laatste inderdaad een beter plan was, kan men bovendien nog betwisten.
terug naar index

Naschrift
Zoals hiervoor al is opgemerkt, zijn inmiddels meer dan 60 jaren verstreken sinds Nederlandse militairen zich te weer moesten stellen tegen een overmachtige Duitse aanvaller. Over de geleverde gevechten is in de loop der jaren het nodige gezegd en geschreven. Naarmate de tijdsafstand groter wordt, gebeurt dit met meer afstandelijkheid en met minder (emotionele) betrokkenheid. Deze ontwikkeling draagt mogelijk wel bij aan meer objectiviteit, maar daarentegen wordt het steeds moeilijker de spanning en onzekerheden (the fog of war), waarmee de strijders en hogere commandanten toen te maken hadden, duidelijk voor het voetlicht te brengen.
Schrijver is zich hiervan bewust, maar meende toch – ter lering en eventueel discussie – enkele kritische opmerkingen te moeten maken.
terug naar index

Auteur: drs.ing. T. de Kruijf, voorzitter Studiecommissie
foto’s: collectie MvC
bron: Saillant 2004-3